(Bron: Wikipedia)
Nikkel(II)sulfaat (NiSO4) is een anorganische verbinding van nikkel. Het watervrije zout is een gele vaste stof. Het komt als hexahydraat voor als een blauwgroene kristallijne vaste stof, die zeer goed oplosbaar is in water. Dit hexahydraat komt in de natuur voor als het zeldzame mineraal retgersiet. Er bestaat ook een heptahydraat. De stof is carcinogeen en kan ernstige irritatie veroorzaken bij aanraking met de huid en ogen.
Salpeterzuur of waterstofnitraat (HNO3) is een sterk anorganisch zuur dat veel technische toepassingen kent. Salpeterzuur is het meest stabiele zuurstofzuur van stikstof. Salpeterzuur is zowel een sterk zuur als een krachtige oxidator; het is zowel irriterend als sterk corrosief. De belangrijkste gevaren zijn brandwonden bij contact met de huid of de ogen. Salpeterzuur hydrolyseert namelijk de proteïnen en vetten (formeel amiden en esters), waardoor ernstige weefselbeschadiging kan optreden. Door interactie met het keratine wordt de huid geel van kleur. De optredende reactie wordt xantho-proteïnereactie genoemd. Bij inslikken of inhalatie van de dampen (afkomstig van bijvoorbeeld rokend salpeterzuur) kan ernstig interne beschadiging optreden (onder andere aan de slokdarm, de luchtwegen en de maag). Intense of langdurige blootstelling kan leiden tot blindheid, hoesten, ademhalingsproblemen en zelfs de dood. Salpeterzuur is niet carcinogeen of mutageen. De LD50-waarde voor mensen bedraagt 430 mg/kg.
Waterstoffluoride, fluorwaterstofzuur (HF) of vloeizuur is een zeer corrosief zuur. Wanneer waterstoffluoride in water oplost wordt de oplossing fluorzuur genoemd. In tegenstelling tot de andere waterstofhalogeniden is waterstoffluoride een zwak zuur. Dit heeft te maken met het feit dat HF-moleculen waterstofbruggen vormen, waardoor ze in lange ketens aan elkaar geregen worden. In lagere concentraties bemoeilijkt dit proces de ionisatie. Bij hogere concentraties vormen fluoride-ionen met intacte HF-moleculen bifluoride-ionen (HF2−), die zeer stabiel zijn en een ongewoon sterke waterstofbinding vertonen. Hierdoor gedraagt waterstoffluoride zich bij hogere concentraties meer als een sterk zuur.
Hoewel het mogelijk is met deze stoffen op verantwoorde wijze om te gaan (en er op industriële schaal vloeibaar fluor wordt vervoerd) vergt dat training en degelijke veiligheidsprocedures. Het geconcentreerde zuur penetreert gemakkelijk door zowel latex als nitril handschoenen. Als bescherming ten opzichte van geconcentreerde oplossingen (tot 60%) worden handschoenen van neopreen, butyl of viton aanbevolen, als bescherming tegen hogere concentraties enkel butyl of viton.
Fluorzuur vreet bij contact met de huid door tot op het bot, zonder dat onmiddellijk pijn wordt gevoeld (vergelijkbaar met fenol). De pijn begint pas wanneer het eigenlijk al te laat is voor een goede behandeling. Blootstelling aan lage concentraties van waterstoffluoride gedurende een lange periode kan leiden tot accumulatie van fluoriden in de beenderen (fluorose). Bij vermoeden van contact moet onmiddellijk medische hulp worden ingeroepen. De patiënt wordt in dat geval onder meer behandeld met calciumgluconaat in een gel of infuus.
Zwavelzuur (H2SO4) is een industrieel belangrijk anorganisch zuur. Onder standaardomstandigheden komt het voor als een kleurloze, geurloze, visceuze en sterk hygroscopische vloeistof met een glasachtige glans, die volledig mengbaar is met water. Zwavelzuur wordt vrijwel altijd in de vorm van een waterige oplossing verhandeld en gebruikt en is een van de belangrijkste universeel toegepaste grondstoffen in de chemische industrie. In 2001 werd wereldwijd bijna 165 miljoen ton geproduceerd. Het voornaamste proces voor de productie van zwavelzuur is het contactproces, waarbij globaal gezien zwaveldioxide (SO2) met zuurstofgas (O2) geoxideerd wordt tot zwaveltrioxide (SO3), dat vervolgens gehydrateerd wordt. Vroeger werd het lodenkamerproces toegepast, maar daarmee kon geen sterk geconcentreerd zwavelzuur geproduceerd worden.
De eigenschappen van zwavelzuur zijn sterk afhankelijk van de concentratie van de oplossing. In zuivere toestand is het sterk corrosief tegenover metalen, cellulair weefsel en gesteenten; een gedrag dat kan worden toegeschreven aan het sterk zure karakter van de stof, alsmede aan de dehydraterende en oxiderende aard van zwavelzuur. Om opspatten bij het maken van verdunningen te voorkomen, dient het zuur aan water te worden toegevoegd en niet omgekeerd. Bij contact met de huid kunnen ernstige brandwonden ontstaan. Verder werkt zwavelzuur destructief op het hoornvlies en kan het blindheid veroorzaken. Zwavelzuur is een krachtige oxidator en een wateronttrekkende stof en werkt dus zowel irriterend als corrosief bij ieder contact met het lichaam. Contact met de huid kan leiden tot irritatie, roodheid, jeuk en in ernstiger gevallen brandwonden. Verder is het schadelijk voor de ogen: het veroorzaakt irritatie en prikkelt de traankanalen. Bij intens contact kan oogschade of zelfs blindheid optreden. Zwavelzuur is toxisch en inslikken ervan kan een fatale afloop hebben; een dergelijke vergiftiging wordt een zwavelzuurvergiftiging genoemd. De aerosol van zwavelzuur kan ademhalingsproblemen (geprikkelde luchtpijp, kortademigheid, hoesten en longoedeem) voortbrengen en corrosief werken op diverse weefsels van het lichaam, niet in het minst op de huid en de slijmvliezen. Ook erosie van het tandglazuur wordt waargenomen. Bij een acute blootstelling aan irriterende dampen met een hoge concentratie aan zwavelzuur kan het ziektebeeld RADS (Reactive Airways Dysfunction Syndrome) ontwikkeld worden, bij meerdere blootstellingen aan lagere concentraties de ziekte IIA (irritant induced asthma).
Het International Agency for Research on Cancer (IARC), dat onderzoek doet naar de oorsprong van kanker, classificeert chemische stoffen op grond van hun carcinogeniteit. Het instituut heeft zwavelzuur ingedeeld in categorie 1, hetgeen impliceert dat zwavelzuur bij de mens kanker kan veroorzaken. Dit doet zich voornamelijk voor bij personen die in de industrie direct of indirect in contact komen met dampen van zwavelzuur. Omdat de zeer fijne zwavelzuurdruppels in de lucht (met een diameter tot een paar micrometer) zich gemakkelijk kunnen afzetten op het weefsel van het ademhalingsstelsel, komen de tumoren hoofdzakelijk voor in de voorhoofdsholte, de longen en het strottenhoofd.
Zoutzuur of zoutgeest (HCL) is een waterige oplossing van het gas waterstofchloride. Het is een veelgebruikt reagens in de scheikunde; jaarlijks wordt ongeveer 20 miljoen ton zoutzuur geproduceerd. Zoutzuur is een sterk anorganisch zuur dat corrosief is. Geconcentreerd zoutzuur met een concentratie van meer dan 40 %, ook wel rokend zoutzuur genoemd, kan corrosieve dampen van waterstofchloride verspreiden. Deze kunnen de huid aantasten en brandwonden veroorzaken. De oplossing is irriterend en corrosief voor de ogen en de luchtwegen. Bij inslikken kan het de keel en de slokdarm beschadigen. Bepaalde stoffen kunnen in contact met zoutzuur gevaarlijke reacties veroorzaken. Voorbeelden zijn natriumhypochloriet (bleekloog) en kaliumpermanganaat. Beide zijn sterke oxidatoren en kunnen het toxische chloorgas afgeven.
Poly- en perfluoralkylstoffen (vaak afgekort als PFAS) is een verzamelnaam voor meer dan 6000 stoffen waarin onder andere een combinatie van fluorverbindingen en alkylgroepen voorkomen. Stoffen die tot deze groep behoren zijn onder andere perfluoroctaanzuur (PFOA, of C8) en perfluoroctaansulfonaat (PFOS). PFAS bevinden zich in alledaagse producten zoals kleding, anti-aanbakpannen en in AFFF-blusschuim. Een bron van PFAS zijn afvalstoffen die ontstaan bij de toepassing van de GenX-techniek. Deze bevinden zich in het afvalwater dat wordt geloosd. Een product van de GenX-techniek is teflon (polytetrafluoretheen), dat toegepast wordt als antiaanbaklaag in pannen. Ingenieurs- en adviesbureau Sweco publiceerde maandag 25 november 2019 een zogenaamde hittekaart van 396 sterk verontreinigde locaties in Nederland. Het bureau pleit voor beperking van de productie. In 2019 zijn door de introductie van het Tijdelijk Handelingskader voor PFAS veel infrastructurele, bagger- en bouwprojecten uitsluitend in Nederland in het nauw geraakt. De maatschappelijke en economische impact van de PFAS-regelgeving toont overeenkomsten met de Nederlandse stikstofcrisis. Eerder werden moestuinbezitters rond de fabriek van DuPont/Chemours getroffen door beperkingen opgelegd door het RIVM. De beperkingen waren een reactie op de door Rijkswaterstaat aangetoonde verontreiniging door lekkages van PFAS-stoffen bij het bedrijf.
Tin (Ti) is een scheikundig element en wordt gebruikt bij het zogeheten vertinnen. Dit is het aanbrengen van een dun laagje tin op een metalen voorwerp. Hoewel vertinnen het metaal beter beschermt tegen corrosie is dit niet het hoofddoel. Belangrijker zijn de verdraagzaamheid met levensmiddelen, zoals die in blik en de verwerkbaarheid bij het solderen. Meestal worden voorwerpen van staal, koper of koperlegeringen vertind. Bij het galvaniseren wordt het voorwerp ook gedompeld in een bad, maar wordt gebruik gemaakt van elektriciteit om een voorwerp te bedekken met een laagje tin. Met de opkomst van het galvaniseren is het dompelen op de achtergrond geraakt. Tijden het galvaniseerproces kunnen zeer dunne laagjes van enkele µm zink aangebracht worden, waardoor er minder zink nodig is dan bij het dompelen. Vertinnen door galvaniseren wordt zowel in de levensmiddelenindustrie als in de elektro-, elektronica- en printplaatindustrie veel toegepast. Tinbaden zijn er in verschillende soorten. Men kent zure baden op basis van zwavelzuur, methaansulfonzuur en polysulfonzuur. Daarnaast worden recepturen gebruikt op basis van tetrafluoboraat en zijn er alkalische processen (de stannaat baden). Met de behoefte om loodvrije ‘soldeerlagen’ te maken is er een keur aan tinlegeringsbaden ontstaan. Hierbij kan men denken aan Sn/Ag, Sn/Bs, Sn/Cu, Sn/Sb enzovoort. Sn/Co en Sn/Ni hebben een decoratieve toepassing en staan bekend als chroomvervangers. Sn/Co heeft een antracietachtige verkleuring, Sn/Ni een roze-achtige (houd maar eens een wit papier achter een verchroomde sierradiator voor de badkamer). Tin kan ook door uitwisseling worden neergeslagen. Door substraatmetaal (bijvoorbeeld koper of aluminium) op te lossen, komen elektronen vrij, die gebruikt worden om tinionen te neutraliseren tot metallisch tin. Deze technologie wordt in hoofdzaak in de elektronica-industrie toegepast, met name wegens de (vermeende) efficiëntie en de lage kostprijs. Technische nadelen hebben de technologie inmiddels meer naar de achtergrond verdrongen. Chemisch vertinnen wordt toegepast bij het vertinnen van koperplaten. Koperplaten worden hiervoor in een oplossing van een tinzout, zoals tinsulfaat, zwavelzuur en thio-ureum met glansmiddelen en oppervlakte-actieve stoffen gedompeld. De tinlaag is hierbij zeer glad en heeft een dikte van enkele µm. Door de dunne tinlaag verandert na langere tijd de tinlaag in een kopertinlegering. Bij reflow vertinnen wordt galvanisch vertinnen gevolgd door een hittebehandeling, waarbij de tinlaag tot smelten gebracht wordt. Hierbij worden de voordelen van galvanisch vertinnen en thermisch vertinnen gecombineerd: dunne tinlaagjes met vorming van legeringslaagjes.
Chroom(6)oxide of chroomtrioxide (CrO3) is een zeswaardig oxide van chroom en de watervrije vorm of anhydride van chroomzuur (in de praktijk worden de twee namen vaak door elkaar gebruikt). Het is een donkerrode vaste stof, die goed oplost in water en daarin een sterk zuur vormt; de pH van een oplossing van 1% CrO3 in water bedraagt ongeveer 1. Chroomtrioxide is, net als andere verbindingen van zeswaardig chroom, een zeer giftige, kankerverwekkende en milieugevaarlijke stof. Chroomtrioxide is een sterk oxiderende stof, die in contact met brandbare stoffen brand of explosie kan veroorzaken. Bij verhitting ontleedt het in chroom(3)oxide en zuurstofgas. De stof is corrosief voor de ogen, de huid, de ademhalingswegen en bij inname via de mond. Herhaalde of langdurige blootstelling kan de huid overgevoelig maken, astma veroorzaken en tot beschadiging van de nieren leiden. Chroomtrioxide is kankerverwekkend bij inademing; er is geen drempelwaarde. Het is ook mutageen (kan erfelijke genetische schade toebrengen aan bepaalde cellen) en mogelijk toxisch voor de voortplanting of de vruchtbaarheid. Chroomtrioxide en andere chroom(6)verbindingen zijn zeer toxisch in waterig milieu.
Isocyanaat is een functionele groep in de organische chemie met formule: -NCO. De groep wordt als zuurrest beschouwd (van het onstabiele isocyaanzuur), en verbindingen worden beschreven als esters. De structuurformule geeft aan op welke wijze de isocyanaatgroep in een molecuul voorkomt. Bovendien is aangegeven dat de groep niet lineair is maar bij het stikstofatoom een hoek vertoont. Organische verbindingen met deze functionele groep worden ook isocyanaten genoemd. De bekendste toepassing van isocyanaten is de vorming van polyurethaan met polyolen. Hiervoor worden organische verbindingen met 2 isocyanaat groepen (diisocyanaten).Isocyanaten: risico op astma in diverse typen industrie diisocyanaten en triisocyanaten (hierna aangeduid als isocyanaten) zijn stoffen die bij inademing kunnen leiden tot allergische klachten aan de luchtwegen, waaronder astma. Isocyanaten zijn uitgangsmaterialen voor polyurethaan (PUR), dat onder meer wordt toegepast in vernissen, lakken, schuim en kleefmiddelen. Deze producten worden onder meer gebruikt in de bouw, de automobielindustrie, de scheepsbouw, de verfindustrie, bij de productie van plastics en bij de productie van elektronica. Werknemers die met dit soort producten werken kunnen te maken krijgen met blootstelling aan isocyanaten, meestal in de vorm van gassen of dampen die ze inademen. Ook kan blootstelling plaatsvinden via de huid.