Wat wordt onder ‘aanverwante stoffen’ verstaan in voorschrift 3.1.1 van PGS15?
Wat zijn de ondergrenzen van PGS15 indien gevaarlijke stoffen in gelimiteerde hoeveelheden (LQ-verpakking) worden opgeslagen?

Onder 'aanverwante stoffen' worden grondstoffen of chemicaliën verstaan, bijvoorbeeld stoffen die wel onder de Wet milieubeheer Hoofdstuk 9 maar niet onder het ADR vallen, of grond- of hulpstoffen voor productieprocessen. Het algemene uitgangspunt is dat deze stoffen gezamenlijk met gevaarlijke stoffen kunnen worden opgeslagen.
Let op: deze stoffen tellen wel mee voor wat betreft hoeveelheden, productopvangcapaciteit enzovoort. Bij het vaststellen van het beschermingsniveau moeten ook brandbaarheidsaspecten van deze stoffen mee worden beoordeeld.

Voor gevaarlijke stoffen die in een originele en gesloten LQ-verpakking worden opgeslagen (zie hoofdstuk 3.4 van het ADR) geldt een aanvullende vrijstelling tot in totaal de dubbele hoeveelheid van de in tabel "te hanteren ondergrenzen en vrijstellingen" genoemde ondergrenzen. De dubbele hoeveelheid mag ook worden toegepast op gevaarlijke stoffen die vallen onder regime van vrijgestelde hoeveelheden (zie hoofdstuk 3.5 van het ADR).

Datum: januari 2017

In artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit wordt de waterkwaliteitsbeheerder aangewezen als bevoegd gezag. Hoe ver gaat die bevoegdheid?

In artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit wordt de waterkwaliteitsbeheerder aangewezen als bevoegd gezag "indien het lozen betreft als bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet".

Hieruit volgt dat de waterkwaliteitsbeheerder bevoegd gezag is als er sprake is van bepalingen uit het Activiteitenbesluit met betrekking tot lozingen:

  1. direct in het oppervlaktewater
  2. direct op een rioolwaterzuiveringsinstallatie

Gevallen waarin er op grond van het Activiteitenbesluit een besluit kan worden genomen door de waterkwaliteitsbeheerder zijn:

  • het stellen van maatwerkvoorschriften
  • het beoordelen van aangevraagde gelijkwaardige voorzieningen
  • in enkele gevallen het opnemen van voorschriften in een verordening

De waterkwaliteitsbeheerder is ook bevoegd gezag met betrekking tot de handhaving van het Activiteitenbesluit en de op grond van het Activiteitenbesluit voorgeschreven maatwerkvoorschriften, voor zover het lozen betreft als bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet. Zie verder het Handboek Water voor de toezichthoudende taak van de waterbeheerder bij indirecte lozingen.

Zowel de bevoegdheid tot handhaving als de bevoegdheden tot het stellen van maatwerkvoorschriften zijn exclusieve bevoegdheden. Met andere woorden: als er sprake is van lozen als bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet, hebben gemeente en provincie geen bevoegdheden op grond van het Activiteitenbesluit.


Waterwet Artikel 6.2

1. Het is verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij:
A.  een daartoe strekkende vergunning is verleend door Onze Minister of, ten aanzien van regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap
B.  daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
C.  artikel 6.3 van toepassing is

2. Het is verboden met behulp van een werk, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, water of stoffen te brengen op een zuiveringtechnisch werk, tenzij:
A.  een daartoe strekkende vergunning is verleend door het bestuur van het in artikel 3.4 bedoelde waterschap;
B.  daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

3. Voor de toepassing van het eerste lid worden de gronden binnen een oppervlaktewaterlichaam die ingevolge artikel 3.1 of 3.2 zijn aangewezen als drogere oevergebieden, niet tot dat oppervlaktewaterlichaam gerekend.

4. Het eerste lid is niet van toepassing op het lozen ten gevolge van het gebruik van meststoffen op agrarische gronden in uiterwaarden en buitendijkse gebieden in het kader van de normale agrarische bedrijfsuitoefening, voor zover daaromtrent regels zijn gesteld bij of krachtens de Meststoffenwet.

Datum: november 2016

Wie moet welke informatie registreren bij activiteiten met afvalstoffen en waar is dit geregeld?

Wie welke informatie moet registreren is afhankelijk van de rol die het bedrijf vervult in de afvalstoffenketen. Dat kan bijvoorbeeld de rol van ontvanger van afvalstoffen of ontdoener van afvalstoffen zijn.

Daarnaast is het van belang of het bedrijf activiteiten met afvalstoffen doet waarvoor een Omgevingsvergunning milieu nodig is.

Ontdoeners, inzamelaars, vervoerders, ontvangers, handelaars en bemiddelaars van afvalstoffen zijn verplicht om een afvalstoffenregistratie bij te houden. De basis voor de registratieverplichting ligt in de Wet milieubeheer.

Het Besluit en de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en het Besluit omgevingsrecht geven een nadere invulling van de registratie-eisen per situatie.

*) Het volledige antwoord vindt u “HIER

Datum: februari 2016

Dieseltanks moeten standaard elke 15 of 20 jaar worden gekeurd volgens de BRL K903. Als de tank wordt afgekeurd, is deze misschien nog wel geschikt voor de opslag van andere (niet-gevaarlijke) stoffen. Mag dat? En welke regels gelden er als de tank wordt afgevoerd en eventueel vervangen door een nieuwe?

Er zijn 3 opties voor het buiten gebruik stellen van een dieseltank.
Activiteitenregeling artikel 3.71d lid 4 onder b (http://wetten.overheid.nl/BWBR0022830/Hoofdstuk3/Afdeling34/349/Artikel371d/geldigheidsdatum_28-05-2015) verwijst hiervoor naar PGS 30 1), paragraaf 3.6.

1. Saneren
De eigenaar kan de dieseltank laten saneren (reinigen) door een BRL K902 2) of BRL K904 4) gecertificeerd bedrijf. Deze geeft een saneringscertificaat af, waarmee de voormalig tankeigenaar kan aantonen dat de tank is gesaneerd. Een tank groter dan 15 m3 moet voor het transport worden gereinigd volgens de BRL K905 5). Dit staat in PGS 30 voorschriften 3.6.1 en 3.6.4.

2. Vervangen door een nieuwe tank
De eigenaar kan de oude tank laten vervangen door een nieuwe, waarbij de BRL K903 3) gecertificeerde tankinstallateur de oude tank mee terug neemt. Hiervan moet een afschrift worden afgegeven, zodat de oorspronkelijke tankeigenaar kan aantonen door wie de tank is afgevoerd. Dit staat in PGS 30 voorschrift 3.6.2.

3.Toestemming bevoegd gezag
De eigenaar kan de tank op een andere manier afvoeren of hergebruiken als het bevoegd gezag daar toestemming voor geeft. Dit volgt uit PGS 30 voorschrift 3.6.3. Over het algemeen zal het bevoegd gezag voor hergebruik een reiniging volgens de BRL K905  verlangen. Daarna kan de tank worden afgevoerd als oud ijzer of worden hergebruikt. De opties voor hergebruik zijn wel beperkt, want de tank is nooit helemaal schoon na een BRL K905 reiniging.

De toestemming van het bevoegd gezag is nodig om een BRL K905  reinigingsbedrijf te kunnen inschakelen. Een BRL K905  reinigingsbedrijf werkt namelijk meestal in opdracht van een saneerder of installateur. Zo niet, dan moet het reinigingsbedrijf volgens de BRL K905  een schriftelijk bewijs hebben waaruit blijkt dat een ‘zelfstandige tankreiniging’ is toegestaan.

Toelichting op de bovengenoemde documenten:

  1. PGS 30 = Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, deel 30: Vloeibare brandstoffen – bovengrondse tankinstallaties en afleverinstallaties
  2. BRL K902: Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Tanksanering HBO/Diesel
  3. BRL K903: Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor de Regeling Erkenning Installateurs Tankinstallaties (REIT)
  4. BRL K904: Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Tanksaneringen
  5. BRL K905: Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Tankreiniging

U kunt deze documenten desgewenst opvragen bij: helpdesk@vereniging-ion.nl.

Datum: mei 2015

Voor een aantal processen (chemische reductie, elektrolytische- en metallurgische procedés) geldt een vrijstelling energiebelasting. Komt ons bedrijf daarvoor in aanmerking?

Bij het betreffende bedrijf wordt naast poedercoating ook kataforeselak (KTL) aangebracht. Dat proces valt onder de categorie “elektrolytische procedés”, conform SBI (Standaard Bedrijfsindeling, versie 2012) code 2561 (Oppervlaktebehandeling en bekleding van metaal) en behoort daarmee tot de doelgroep.

Om voor de teruggave in aanmerking te komen, moet er sprake zijn van zakelijk verbruik van elektriciteit op één aansluiting, dat hoger is dan 10 miljoen kWh per 12 maanden.
Op het totaalverbruik aan elektriciteit dient de elektriciteit in mindering te worden gebracht die is gebruikt voor chemische reductie en voor elektrolytische en metallurgische procedés (in dit geval dus de  elektriciteit gebruikt voor het KTL-proces). Voor deze vormen van verbruik geldt namelijk een aparte wettelijke vrijstelling.

Verder moet het bedrijf verklaren dat:

  • het deelneemt aan één van beide energieconvenanten (MJA3 of MEE);
  • het de afspraken nakomt die in de energieconvenanten zijn opgenomen. Het gaat daarbij om de verplichtingen die het bedrijf op zich heeft genomen om de energie-efficiency te verbeteren;
  • het gaat om zakelijk verbruik;
  • het gaat om een energie-intensief bedrijf;
  • het niet in moeilijkheden verkeert.

Datum: mei 2014

Moeten er gevaarsetiketten aanwezig zijn op de verpakkingen van gevaarlijke afvalstoffen?

Als gevaarlijke afvalstoffen binnen de werkingssfeer van PGS-15 (PGS = Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen) vallen moeten die voor het vervoer op dezelfde manier worden geëtiketteerd als de stof waarmee de afvalstof chemisch of fysisch overeen komt.

Gevaarlijke afvalstoffen worden aangewezen op grond van de Eural-regelgeving.

Datum: december 2013

Zijn er criteria om te bepalen of iets een afvalstof is of niet?

Het bevoegd gezag (gemeenten, provincies en het Rijk) en de rechterlijke instanties doen uitspraken over het feit of een stof een afvalstof is of niet.

De nieuwe Kaderrichtlijn afvalstoffen (Richtlijn 2008/98/EG) is eind 2008 in werking getreden. Lidstaten hebben tot eind 2010 de tijd om de richtlijn om te zetten in nationale regelgeving. Voor de vraag of een stof of voorwerp een afvalstof is of niet, zijn de artikelen 2, 5 en 6 van belang.

Het tweede Landelijk afvalbeheerplan (LAP2) is eind 2009 in werking getreden. Dit betekent dat de tien criteria of aanwijzingen die in het eerste Landelijk afvalbeheerplan stonden, zijn komen te vervallen. Wat betreft het onderscheid tussen een afvalstof en een niet-afvalstof is in het LAP2 ook aangesloten bij de nieuwe Kaderrichtlijn en de meest actuele jurisprudentie. (zie ook het achtergronddocument afval of niet)

In het beleidskader van het LAP2 is paragraaf 4.4 gewijd aan het onderscheid tussen afvalstof en niet-afvalstof. Deze paragraaf gaat in op twee situaties:

  • het moment waarop een stof of voorwerp een afvalstof wordt
  • het moment waarop de kwalificatie afvalstof komt te vervallen

Het Europese Hof van Justitie beschouwt de criteria slechts als aanwijzing. De eerste verantwoordelijkheid voor het oordeel of er al dan niet sprake is van een afvalstof ligt bij het bedrijf (producent) zelf.

Zie voor meer informatie: Afvalbeheer van Agentschap NL.

Datum: september 2013

Welke maatregelen zijn er mogelijk ter bestrijding van geurhinder?

Bij het bestrijden van geuremissies blijken procesgeïntegreerde maatregelen vaak bruikbaar en effectief. Bovendien hebben ze vaak een gunstig effect op andere aspecten van de bedrijfsvoering, zoals arbo of kwaliteit. Voorbeelden zijn het werken met gesloten procesapparatuur, het wijzigen van grondstoffen op hulpstoffen of het verbeteren van de hygiëne.

Nageschakelde technieken zijn over het algemeen dezelfde methoden als technieken die gebruikt worden ter bestrijding van andere luchtemissies. Afhankelijk van de aard van de stoffen die de geur veroorzaken en de afgasconditities zijn er diverse technieken beschikbaar. Veel gebruikte technieken zijn onder meer actieve koolfiltratie, gaswassing, naverbranding en biofiltratie.

Daarnaast kan voor het bestrijden van geurhinder ook schoorsteenverhoging worden toegepast.

Verdere informatie over deze en andere methodes is te vinden in de Factsheets Luchtemissie beperkende technieken:
http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/ner/luchtemissie/overzicht-factsheets-0

Datum: november 2012

Kan het Oplosmiddelenbesluit ook van toepassing zijn op inrichtingen die niet vergunningplichtig zijn?

Ja. Het Oplosmiddelenbesluit  is in principe van toepassing op inrichtingen met activiteiten genoemd in bijlage I van het Oplosmiddelenbesluit, die de drempelwaarden uit bijlage IIa van dat besluit overschrijden. Het Oplosmiddelenbesluit is daarmee rechtstreeks werkend voor type C en IPPC bedrijven naast de vergunning.

Het Oplosmiddelenbesluit kan ook voor type B inrichtingen rechtstreeks gelden, indien dit voor een activiteit als zodanig in het Activiteitenbesluit is aangegeven. Dit is het geval bij:

  • reinigen, coaten en lijmen van kunststof, metaal en hout
  • lijmen, coaten en lamineren van papier of karton
  • lijmen en coaten van textiel
  • vellenoffset, bij bedrukken in samenhang met coaten substraat

Er geldt voor die gevallen dan een vrijstelling van de VOS-voorschriften in hoofdstuk 4 van het Activiteitenbesluit. Zie Direct werkende regels naast het Activiteitenbesluit. 

Voor textielreinigingsbedrijven geldt dat daarvoor alle eisen in het Activiteitenbesluit staan, en het Oplosmiddelenbesluit alleen nog van toepassing is op vergunningplichtige textielreinigingsbedrijven.

BOOVV (Verfrichtlijn) 
Voor type B bedrijven geldt een vrijstelling voor het bijhouden van een oplosmiddelenboekhouding en het toepassen van emissiereducerende maatregelen indien producten worden toegepast die voldoen aan de EG-richtlijn Verfproducten. Dit is met name van belang voor autospuiterijen. Het Besluit organische oplosmiddelen in verven en vernissen (BOOVV) is de Nederlandse implementatie van deze richtlijn. Het BOOVV geldt voor het op de markt brengen en verhandelen van verven en vernissen voor toepassingen op of aan gebouwen, of producten voor het overspuiten van voertuigen (voor schadeherstel of decoratie). De VROM-inspectie ziet toe op het BOOVV.

Noot:
Het Activiteitenbesluit kent type A, B en C bedrijven.

  • Type A bedrijven zijn niet meldingsplichtig
  • Type B bedrijven zijn meldingsplichtig
  • Type C bedrijven zijn vergunningplichtig.

Datum: februari 2012

Zijn er lozingseisen voor Zirconium?

De algemene regels voor oppervlaktebehandelingen op metaal zijn omschreven in Afd.4.5 van het Activiteitenbesluit Wm/Wvo. Deze zijn vervat in de artikelen 4.32 t/m 4.74.
In artikel 4.73 zijn een aantal emissie-grenswaarden in de tabel aangegeven.
In deze tabel is Zirconium niet opgenomen. Het is dan aan het bevoegde gezag om een lozingseis op te leggen als zij daarvoor aanleiding zien.
Dit kan in de vorm van maatwerk worden gedaan, waarbij wordt nagegaan wat de risico’s zijn voor het milieu.
Een probleem voor Zirconium is, dat er geen MKE (MilieuKwaliteitEis) is voor oppervlaktewater, alleen een ad-hoc Maximaal Toelaatbare Toevoeging (MTT) van 2,6 µg/l (microgram per liter).
In een aantal vergunningen (bij verschillende gemeentes) zijn waarden voor de lozingseis aangetroffen, variërend van 1 – 2 µg/l.

Bron: Helpdesk Water

Datum: december 2009